Review Camiel Boomsma in de Groene

De muziek is een klooster. Terwijl de openbare mening steeds brutaler echte kennis aan de laars lapt, verdiept een kleine groep uitverkorenen zich achter de schermen in het denken en voelen van begraven grootheden met recht van spreken. Daar zijn de pianisten, die na twee eeuwen, of bijna, Schubert en Chopin niet kunnen loslaten.

Hun taak is even simpel als gecompliceerd: de boodschap van een meesterwerk zo overtuigend mogelijk in klank en ritme omzetten. Simpel, omdat ze geen technische belemmeringen ondervinden – hebben ze voor geleerd – en de muziek an sich voor iedereen de klare taal spreekt die al eeuwenlang van hart tot hart gaat. Wat het gecompliceerd maakt is dat het desondanks zo zelden lukt de toon te vinden. Meer dan techniek verlangen de eenwording met en de herschepping van het eeuwigheidsmoment in de muziek een concentratie, innerlijke rust en soms een rijpheid die zich niet met vakbeheersing en intellectuele orde laten afdwingen. Iedere grote componist geeft zijn vertolkers levenslang.

De Nederlandse pianist Camiel Boomsma is nog geen dertig. Zijn opname met Wagner-transcripties trok een aandacht die hij niet met grote woorden voor zich opeiste. Maar de titel van zijn opname met werken van Chopin en Schubert wilde gezien zijn: Musings (2017). Het is zijn paraplubegrip voor het psychische bereik van de muziek: dromen, poëzie, verdiept zijn in gedachten. Het is meer dan romantische dweperij, het is een houding; rust zoekend, reflecterend identificerend in het wezen van de noten kruipend. En zo speelt hij ook, de komende maanden nog met recitals in Amsterdam en Dordrecht.

Zijn Chopin van drie nocturnes en één impromptu heeft de ontspannen, ernstige substantie van de insider. Geen geparfumeerde vlinderachtigheid in deze nachtmuzieken. Je voelt verwantschap met de grondhouding van Arthur Rubinstein. Die nam met onnadrukkelijk gezag de tijd voor de verwondering van de ontdekking, de toon voor toon gevonden eeuwigheid van de nocturne, muziek die oplicht in het donker en verduistert in het licht.

Waar gaat het eerste deel van Schuberts laatste pianosonate over? Je hoort verhalende muziek met een geschiedenis die zich alleen in noten laat uitdrukken. De Schubert van zijn sterfjaar – syfilis, een dapper wrak – herinnert zich geluk onder de druk van een verschrikkelijke angst het te verliezen. Het majeur van zijn Bes-groot is onbestendig opgeklaard verdriet dat zich beweegt in cirkels van bevrijding naar beklemming ad infinitum. De doem is verscheurend.

De koppeling van twee in schijn ongelijksoortige componisten heeft een reden. Er zit een wonderlijke overeenkomst in het hymnische ritueel waarmee Chopin en Schubert zich van toon naar toon bewegen. In Schuberts andante sostenuto wordt de melodie verlangzaamd tot één toon per maat, iedere noot moet door een hoepel van zacht hinkende octaven naar de volgende. Terwijl zingen al haast niet meer gaat wil het lied niet sterven, het blijft de dood ontwijken op zijn laatste krachten. Dit is muziek die je tijdens een offday kan vermorzelen. Je moet als luisteraar niet weerloos zijn. Als speler misschien wel; dan kan de openbaring komen, mits je het ontwapenende geduld opbrengt dat ik bij Boomsma voel. Hij is de lange weg naar Rome ingeslagen.

DE GROENE, Bas van Putten, 27-02-2019